Wijn beoordelen
Het beoordelen van wijn
Hoewel het beoordelen van wijn altijd onderhevig zal zijn aan subjectiviteit kunt u aan de hand van een aantal aspecten wel degelijk een oordeel vellen. Doel van deze beoordeling is hoofdzakelijk het vaststellen of een wijn u goed bevalt en of de wijn ‘goed is gemaakt’, dat wil zeggen of de wijn in balans is. Naast een standaard vocabulaire voor het beschrijven van geuren en smaken kunnen persoonlijke associaties een rol spelen bij de herkenning en beoordeling van een wijn. Wijnen worden beoordeeld aan de hand van de volgende 3 zintuiglijke waarnemingen:
- Kleur
- Geur
- Smaak
Om een wijn goed te kunnen beoordelen kunt u het beste een bodempje wijn in een tulpvormig glas schenken. Houd het glas bij de steel vast, om uzelf het zicht niet te belemmeren en de temperatuur van de wijn niet te beïnvloeden.
Kleur
De kleur kunt u het beste beoordelen wanneer de proefruimte goed verlicht is en u het glas schuin tegen een witte achtergrond houdt (bijvoorbeeld wit tafelkleed of vel papier). De kleur van de wijn kan u iets vertellen over de leeftijd van de wijn. Jonge wijnen zijn doorgaans paarsrood van kleur en neigen naarmate ze ouder worden van robijn- of granaatrood naar bruinachtig of steenrood. Ook kan de kleur iets prijsgeven over de gebruikte druivensoort of de lagering op hout (witte wijnen die op hout gelagerd zijn geweest, kunnen goudgeel of amberkleurig zijn). Over het algemeen kan de helderheid van een wijn tekenend zijn voor de kwaliteit ervan. Is de wijn troebel, dan duidt dat onmiskenbaar op defecten in de wijn.
De ‘tranen’ die een wijn achterlaat in het glas zijn talrijker en dikker naarmate de wijn geconcentreerder is in zijn substanties.
Belletjes in het glas bij een spumante kunnen iets zeggen over de kwaliteit. Bij een goede spumante, die volgens de ‘metodo tradizionale’ gemaakt is, moeten de belletjes in een gestaag tempo en met een zekere regelmaat vanaf de bodem van het glas (dat voor spumante overigens smal en hoog moet zijn) opstijgen. Bij een frizzante zullen de belletjes zich na enige tijd aan de zijkanten van het glas hechten (zie Vinificatie).
Geur
Om het boeket van de wijn zo goed mogelijk uit te laten komen, kunt u de wijn eerst lichtjes walsen in het glas. Dan gaat u ruiken. Dit is heel belangrijk bij de beoordeling van een wijn omdat u met uw tong slechts vier basissmaken kunt onderscheiden: zoet, zuur, zout en bitter. De rest moet dus met de neus gebeuren. Vaak speelt associatie een grote rol bij het beoordelen van de geur. Voor het beschrijven van geuren in rode wijn wordt veel gebruik gemaakt van associaties met allerlei soorten fruit: klein rood fruit als aardbeien en framboos (vaak voor jonge wijnen), kersen en cassis (voor de wat rijpere exemplaren) en ‘zondoorstoofd’ rijp fruit (voor de vollere wijnen). Ook zijn tonen van vanille (afkomstig van het houten vat waarin de wijn is gerijpt), hout, leer, en zelfs drop in een rode wijn waar te nemen.
Bij de witte wijnen kan men florale tonen en fris fruit (appel, peer) of exotischer fruit (banaan, passievrucht) ontdekken, maar ook karamel, noten, zuivel en brood. Door veel te proeven in combinatie met kennis van zaken leert men welke eigenschappen een wijn in meer of mindere mate zou moeten bezitten. Zo kunt u een wijn herkennen en beoordelen.
Algemene termen die vaak gebruikt worden voor het benoemen van geuren:
Jonge witte wijnen: Vers fruit: appel, peer, perzik, abrikoos, citrusfruit. Bloemen: lelies, jasmijn
Aromatische witte wijnen bijvoorbeeld van de Moscato of Malvasia: vers fruit en kruiden zoals mint, thijm, lavendel, laurier, maar ook tonen van vers gemaaid gras of vochtig hooi.
Rijpere witte wijnen: tropisch fruit (banaan, ananas, mango, passievrucht) of gedroogd fruit en noten (vijgen, abrikoos, rozijnen, hazelnoten, amandel) of tonen van vanille, karamel, honing en thee.
Jonge aromatische rode wijnen : meestal tonen van rood fruit (kersen, frambozen, bramen en aardbeien) en bloemen (viooltjes, rozen, iris en jasmijn)
Rijpere rode wijnen: donker fruit, kersen en bessen (cassis, zwarte bes, aalbessen, pruimen) en kruiden (kaneel, nootmuskaat, kruidnagel, anijs, peper en drop)
Oudere wijnen: animale geuren (leer, wild), en geuren als chocola, koffie, noten, vanille, teer, truffels, sandelhout, kreupelhout, hars.
Smaak
Op de tong kan naast de smaak ook de textuur en ‘body’ van een wijn worden waargenomen. Zoals gezegd kan men op de tong de vier volgende factoren waarnemen: Zoet, zuur, zout en bitter. Zoet proeft men op het puntje van de tong, bitter achter op de tong, zout aan beide zijden aan de voorkant van de tong en zuur aan beide zijden op het achterste gedeelte van de tong. De belangrijkste aspecten zijn het zoet- en zuurgehalte in een wijn. Het is belangrijk dat zuur en zoet goed met elkaar in balans zijn. Geen wijn kan zonder zuur, maar een te hoog zuurgehalte is onaangenaam. Een droge wijn bevat nog altijd wat restzoet al is dat niet als zodanig te proeven. Om goed te kunnen proeven kunt u het beste een slok wijn vasthouden in de mondholte en even laten rondgaan, zodat de smaakpapillen de tijd krijgen de diverse smaken waar te nemen. Wanneer u daarbij voorzichtig door de mond een beetje lucht naar binnen zuigt wordt deze smaaksensatie versterkt door de toegevoegde zuurstof.
Tannine in de wijn zorgt voor een stroef gevoel in de mond. Tannine, ook wel looizuur genoemd, zit ook in hout en thee. Een goede jonge wijn heeft meer tannine dan zijn oudere variant. Tijdens de rijping ontwikkelen de tannines zich en zullen ze zachter worden. Tannine heeft ook een conserverende functie.
De afdronk, het al dan niet in de mond blijven hangen van de diverse aroma’s, is bepalend voor de kwaliteit van de wijn. Is de afdronk lang, dan is de kwaliteit van de wijn hoger dan wanneer de afdronk kort of helemaal niet aanwezig is.